Opcode
Een instructie die door een computer wordt uitgevoerd, bestaat meestal uit twee delen: de opcode en de operanden. Er zijn twee soorten opcodes: in de machinetaal en in de assembleertaal. De laatste worden mnemonische opcodes genoemd.
Luidt de instructie bijvoorbeeld dat er vijf moet worden opgeteld bij register EBX, dan is de opcode 'optellen' bij een register' en zijn de operanden EBX en 5.
De machinecode (voor i86) is 83C305. De opcode is 83C, het register EBX wordt aangeduid met 3 en de bij te tellen waarde is 05.
De assemblerinstructie is ADD EBX,5. Hierin is ADD de mnemonische opcode.
In het gegeven voorbeeld komen de opcodes niet precies met elkaar overeen. Dat er bij een register moet worden opgeteld, blijkt namelijk uit 'EBX' en niet uit de opcode 'ADD'. Er zijn assembleertalen waarin er wel een directe een-op-eenrelatie is tussen de opcode in de machinetaal en de mnemonische opcode. Zo maakt de assembleertaal van de IBM 360 onderscheid tussen de menomische opcodes A (optellen van waarde in het geheugen) en AR (optellen van waarde uit register).