Command-line-interface
![]() |
![]() |
Wanneer een shell of computerprogramma de gebruiker een command-line-interface (ook wel opdrachtregelinterface, commandoregel of command line interface, afgekort CLI) aanbiedt, wil dat zeggen dat de gebruiker het aanspreekt aan de hand van regels tekst die een of meerdere opdrachten bevatten. Nadat de opdracht is uitgevoerd krijgt de gebruiker weer de kans om de shell of het programma aan te spreken door op de opdrachtregel een nieuwe opdracht op te geven.
Een opdracht of commando wordt doorgaans afgesloten met de 'Enter'-toets. Een opdracht kan bijvoorbeeld een opdracht voor de shell ofhet programma zelf zijn, of de naam van een programma dat uitgevoerd moet worden. Bij de meeste opdrachten kunnen allerlei opties meegegeven worden.
Besturingssystemen zoals DOS (command.com) en Unix (bash, csh, tcsh) maken bijvoorbeeld van dit systeem gebruik. Men maakt bij dit type interface voornamelijk gebruik van het toetsenbord om opdrachten op de geven.
Het voordeel hiervan is dat de gebruiker veel gedetailleerdere opdrachten kan geven dan met een GUI mogelijk is en dat ook constructies zoals lussen en conditionele statements (if-then-else) mogelijk zijn. Aan de andere kant heeft een CLI een steilere leercurve dan een GUI, omdat de CLI parate kennis bij de gebruiker vereist.
Om er achter te komen welke commando's beschikbaar zijn, is soms een commando gemaakt dat een overzicht van de mogelijkheden geeft. Zo'n commando is bijvoorbeeld: "man" (van manual, handleiding), "info" (unix), "help" of "?". Unix programma's worden verondersteld een hulp optie te bieden ( meestal -h of --help) met een korte uitleg over de gebruikte parameters
Naast shells zijn er ook andere programma's die met een CLI (kunnen) werken. De FTP-client en de Telnet-client van Microsoft in Windows 2000 en Windows XP bijvoorbeeld gebruiken een opdrachtregel.
Unix heeft ook talloze opdrachtregel-programma's.
Zie ook
- opdrachtprompt (de CLI van Windows)
- GUI